week 3 Flashcards by Philine Knupling (2024)

1

Q

de hamstrings bestaat uit

A

m. biceps femoris
m. semitendinosus
m. semimembranosus

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

2

Q

wat is het gat in het caput femoris

A

fovea capitis femoris met synovium reservoir die bij beweging wordt uitgeperst om beschadiging te voorkomen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

3

Q

wet van wolff

A

beschrijft dat de botbalkjes in de kop van het femur in allerlei richtingen komen te staan doordat ze krachten moeten weerstaan

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

4

Q

het femor heeft twee hoeken

A

inclinatiehoek (120-135)
anteversie (10-15) hoek
hier moet rekening gehouden worden bij het plaatsen van een nieuwe heup

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

5

Q

sterkste ligament van het lichaam

A

lig. iliofemorale (3000N)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

6

Q

welke spier van de heup zorgt voor exorotatie

A

m. gluteus maximus

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

7

Q

welke spier van de heup zorgt voor abductie
innervatie

A

m. gluteus medius, minimus en m. piriformis
geinnerveerd door n. gluteus superior en inferior

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

8

Q

adductoren van de het bovenbeen en innervatie

A

m. adductor longus, brevis, maximus, minimis, m. gracilis en m. pectineus
geinnerveerd door n. obturatorius

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

9

Q

functie plaintair flexie en supinatie geinnerveerd door

A

n. tibialis

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

10

Q

functie dorsaal flexie en pronatie geinnerveerd door

A

n. fiburalis

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

11

Q

hoe kan femurkopnerose ontstaan bij operatie

A

er is een anastomose gevormd door de a. circumflexa femoris lateralis en medialis. Deze mogen niet doorgenomen worden tijdens een operatie anders ontstaat er femurkop necrose.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

12

Q

n. femoralis innerveert

A

ventrale bovenbeenspieren

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

13

Q

de rotatorcuff van het heupgewricht

A

m, obturatorius internus, m. quadratus femori, m. gemellus superior en inferior

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

14

Q

trigonum femoris

A

afgegrens door:
lig. inguinale, m. sartorius, m. adductor longus
erdoorheen lopen VAN het kruis af
v. a. en n. femoralis

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

15

Q

4 kenmerken van artrose radiologisch

A

  1. gewrichtsspleetversmalling
  2. osteofytvorming
  3. subchondrale cystevorming
  4. subchondrale sclerose

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

16

Q

4 symptomen van artrose
bijzonder van pijn:

A

pijn (Het is belangrijk om te beseffen dat de meeste patienten met artrose geen pijn hebben (heup heeft slechts 20% pijn, knie 50%)
stijfheid bij het opstaan korter dan 30 minuten
ontsteking (warmte, roodheid, gevoelig)
kraken van gewricht

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

17

Q

aanvullende diagnostiek bij artrose?

A

artrose is een klinische diagnose
er is geen aanvullende diagnostiek nodig als er
- heup/knie pijn is gerelateerd aan acitivtiet
- patient >45 is
- geen/kortdurende ochtendstijfheid van <30 minuten
wel aanvullende dignostiek bij
- onverwachte snelle progressie
- verandering in patroon van de klachten
- in het kader van gewrichtsprothese

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

18

Q

4 bevindingen van lichamelijk onderzoek bij artrose

A

  • toename van gewrichtsomvang
  • warm/gezwollen/rood gewricht: ontsteking
  • gevoeligheid van gewrichtsspleet
  • standsafwijking van gewricht

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

19

Q

3 kenmerken van de pathofysiologie van artrose

A

verlies van gewrichtskraakbeen
verlies/ombouw van subchondraal bot
synovitis

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

20

Q

4 risicofactoren voor artrose

A

kan worden ingedeeld in modificeerbaar en niet modificeerbaar:
modificeer baar zijn
- overgewicht (vooral voor knie)
- trauma
niet modificeerbaar
- leeftijd
- geslacht (vrouwen)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

21

Q

secundaire artrose kan ontstaan door

A

trauma, infectie, jicht, gewrichtsafwijkingen

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

22

Q

functie en samenstelling van kraakbeen

A

  • glad oppervlak bieden
  • krachten verdelen over subchondraal bot
  • schock dempen
    samenstelling:
    GAGs trekken water (80%) aan. ook zijn er chondrocyten (5%)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

23

Q

röntgendiagnostiek bij artrose

A

gebruik staande röntgenfotos
–> bij rosenberg opname (met knie in 45% flexie) is subtiele artrose beter zichtbaar

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

24

Q

5 doelen van artrose behandeling

A

  1. pijn/stijdheid reductie
  2. behouden van mobilitiet
  3. voorlichting van patient en familie
  4. beperken van lichamelijke handicaps
  5. behouden en verbeteren van kwaliteit van leven

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

25

Q

conservatieve behandeling van artrose

A

niet farmacologisch: afvallen, aanpassen van belasting, fysiotherapie, voorlichting, steunmiddelen (steunkouse, brace)
farmacologisch: paracetamol, NSAIDs, COX-2 remmers
injecties: corticosteroiden, pijnstillers, hyaluronzuur (alleen voor lange termijn)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

26

Q

5 chirurgischische opties voor behandeling van coxartrose

A

  1. girdlestone: verwijderen van heup-kop en collum (niet-lopers, ernstig spastische patienten)
  2. artroscopie
  3. artrodese: vastzetten van gewricht
  4. osteotomie: standscorrectie
  5. totale heupprothese

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

27

Q

hoe wordt het caput femoris doorbloed
hoe wordt het gewrichtskraakbeen doorbloed

A

belangrijkste voorzieningen komen uit de a. circumflexa femoris medialis en lateralis (uit a. femoris profunda)
ook is er een klein bloedvaatje a. obturatoria interna in het lig. teres aan de bovenkant van de kop
kraakbeen wordt gevoedt uit synoviaalvocht dus bij heupkopnecrose blijft het kraakbeen intact

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

28

Q

ficat classificatie

A

classificatie voor heupkopnecrose
graad 1: geen veranderingen
2: subchondrale cysten en sclerose
3. subchondrale collaps, fractuur van de heupkop (crescent sign)
4. inzakking van de femurkop

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

29

Q

Indicatie voor een heupprothese en (relatieve) contraindicaties

A

  • coxartrose/osteonecrose met
  • pijn
  • beperking in dagelijksleven
  • functiestoornissen
    onderdanks conservatieve behandeling
    contraindicaties:
  • inoperabele patient
  • actieve infectie in het gewricht
    (- jonge patient
  • patient met overgewicht
  • ernstige comorbiditeit)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

30

Q

doel van een totale heupprothese

A

primair: pijnreductie
secundair: herstel van de biomechanica (offset, lengteverschil, instabiliteit)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

31

Q

benaderingsmethodes van heupprothese

A

  • ventraal (minst invasief maar kleine werkruimte)
  • anterolateraal (kans op mank lopen omdat m. gluteus medius wordt losgemaakt)
  • posterolateraal (grootste werkruimte maar uitkijken voor n. ischiadicus)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

32

Q

7 complicaties van een totale heupprothese

A

  • infectie
  • diep veneuze trombose
  • ectopische botvorming
  • loslating (aseptische loslating meest voorkomende oorzaak voor revisie)
  • vaatletsel
  • zenuwletsel (n. ischiadicus)
  • beenlengteverschil

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

33

Q

procedure bij een infectie na totale heupprothese

A

  1. verwijderen van de heupprothese (girdlestone of cement spacer)
  2. 2 weken AB IV
  3. 4 weken AB oraal
  4. AB vrije periode voor kweek afnemen
  5. re-implantatie
  6. mogelijke nabehandeling met AB + AB met biofilm acitivtiet

How well did you know this?

34

Q

meest voorkomende oorzaak van revisie van THP

A

aseptische loslating
slijtage zorgt voor ingang zetten van ontstekingsreactie met osteolyse van bot rondom prothese en loslating

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

35

Q

hoe lang gaat een totale heupprothese mee

A

na 15 jaar doet 90% het nog
na 20 jaar 70%
na 25 jaar 60%

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

36

Q

risicofactoren voor dysplastische heupontwikkeling DDH

A

  • positieve familieanamnese
  • te weinig vruchtwater: te weinig bewegingsruimte
  • stuitligging
  • te korte m. sternocleidomasteideus (torticollis)
  • metatarsus adductus

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

37

Q

symptomen bij neonaten met dysplastische heupontwikkeling

A

  • instabiliteit (positieve test van barlow en otolani)
  • verminderde abductie (minder dan 70 graden of meer dan 10 graden verschil)
  • assymetrische huidplooien
  • teken van galeazzi beenlengteverschil (test van galeazzi) kan negatief zijn bij bilateraal

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

38

Q

diagnostiek van dysplastische heupontiwkkeling

A

onder 9 maanden wordt echografie verricht
daarna is rontgenfoto nodig

39

Q

behandeling van dysplastische heup ontwikkeling

A

< 6 maanden: pavlik methode
6-12 maanden: camp spreider
als het niet gelukt is moet er repositie onder narcose gedaan worden gevolgd door gipsbroek

40

Q

waarom lukt gesloten repositie bij dysplastische heup ontwikkeling soms niet

A

structuren die tegen kunnen werken zijn:
- onderste kapsel te stral
- psoas pees te strak
- labrum limbus articularis

41

Q

symptomen bij coxitis fugax en ziekte van perthes

A

  • pijn in heup
  • endorotatie en abductie beperkt
  • mank lopen/niet willen lopen
  • hydrops op echo

42

Q

verschil coxitis fugax en m. perthes

A

coxitis fugax gaat vanzelf over

43

Q

m. perthes
oorzaak
complicatie

A

oorzaak is een passagere circulatie stoornis van de femurepifyse dat leidt tot ichemie en necrose. het lichaam gaat het bot herstellen:
- sclerose
- fragmentatie
- re-ossificatie
- remodellering
maar het risico is lateralisatie met containment verlies waarbij de heup kop gaat afplatten: coxa plana

44

Q

man vrouw verhouding dysplastische heup ontwikkeling en m. perthes en epifysiolysis capitis femoris

A

DDH: meisjes>jongens
m. perthes: jongens>meisjes meestal niet bilateraal of gelijktijdig
epifysiolysis capitis femoris: vaak jongens met extreem overgewicht en vertraagde puberteitsontwikkeling

45

Q

symptomen van epifysiolysis capitis femoris
wat is belangrijk bij diagnostiek en behandeling

A

  • kan niet op het aangedane been staan
  • kan geen endorotatie (been staat zelf in exorotatie)
    bij diagnostiek moet er een x-heup in lauestein gemaakt worden + een X-bekken AP
    er is geen mogelijkheid voor conservatieve behandeling: er moet fixatie dmv schroef plaats vinden

46

Q

knieklachten en mank lopen bij kinderen

A

knieklachten zijn heupklachten totdat het tegendeel bewezen is
mank lopen is altijd een serieus symptoom

47

Q

mortaliteit van heupfracturen

A

15% overlijdt binnen 6 maanden
35% binnen een jaar
komt door: immobilitiet (DVT, longembolieen), slechte wondgenezing en decubitus

48

Q

welke risicos groter bij welk type heupfractuur

A

bij intracapsulaire heupfractuur is kans op avasculaire necrose groter de belangrijkste is de mediale collumfractuur
bij extracapsulaire fractuur is de kans op instabiliteit groter (pertrochantere of subtrochantere fractuur grootste instabiliteit)

49

Q

wanneer spoedoperatie heupfractuur

A

heupkopfractuur intracapsulair onder 65 jaar door grote kans op avasculaire necrose

50

Q

belang van mediale collumfractuur
belangrijkste symtpomen van mediale collumfractuur

A

de fractuur zit mediaal van de bloedverziening: deze is dus vaak verstoord
exorotatie en verkorting

51

Q

garden classificatie

A

classificatie voor mediale collumfracturen van de heup
1. de heupkop is naar achteren gezakt soort hoed op kapstok maar patient kan erop lopen
2. de heup staat volledig anatomisch maar dit is minder stabiel dan graden 1
3. gedisloceerde mediale collumfractuur met nog 50% botcontact
4. volledig gedisloceerde mediale collumfractuur

52

Q

pauwels classificaite van mediale collumfractuur

A

beschrijft de fractuur in de hoek die wordt gemaakt met de horizontaal
1<30 graden
2<50 graden
3 70 graden of meer
het beschrijft de instabiliteit

53

Q

behandeling van mediale collumfractuur

A

hangt af van de garden classificatie
garden 1 kan conservatief behandeld worden (risico op luxatie)
garden 2 wordt kopsparend behandeld bvb met dynamische heupschroef of gecannuleerde schroeven(behalve bij artrose)
garden 3 en 4 hangt het af van de leeftijd:
- < 75 jaar is kopsparned
- > 75 jaar is THP

54

Q

behandeling van extracapsulaire heupkopfractuur

A

  • intacte trochantor minor: dynamische heupschroef
  • pertrochantere of subtrochantere heupkopfractuur moet behandeld worden met intramedullaire osteosynthese

55

Q

5 factoren waarvan de behandeling van heupfractuur afhankelijk is

A

  • kans op heupkopnecrose
  • mate van instabiliteit
  • leeftijd
  • behoefte aan directe belastbaarheid
  • mate van pre existente cox artrose

56

Q

toepassingen van NSAIDs

A

pijnmedicatie in hoge dosering: remming COX2
preventie van cardiovasculaire pathologie in lage concentratie: remming COX1

57

Q

verschil COX-1 en COX-2

A

COX-1 is constitutief en aanwezig in maag, darm, bloedplaatjes, nieren
COX-2 is inflammatoir induceerbaar in macrofa*gen, endotheelcellen

58

Q

welke COX worden geremd door paracetamol, NSAID, corticosteroiden, celecoxib

A

paracetamol: zwakke centrale (thalamus) COX-1 en COX2 remmer
Aspirine (NSAID): COX-1 in lage dosering, COX-2 erbij in hoge dosering
corticosteroiden: COX-2
celecoxib: COX-2

59

Q

gastrointenstinale complicaties van NSAID

A

ze remmen in hoge concentraties niet alleen COX-2 maar ook veel COX-1 die belangirjk zijn voor de beschermende prostaglandines van de maag

60

Q

potentieel probleem van COX-2 remmer

A

meer kans op infarct
aangezien COX-2 remmers selectief de inflammatoire PGs remmen remt het niet tromboxaat. Hierdoor wordt de verhouding tromboxaat vs andere PGs hoger en is er heel klein beetje meer kans op cardiovasculaire problematiek

61

Q

soorten primarie sensorische afferente neuronen voor pijn

A

A-delta: gemyeliniseerd en dik voor scherpte, stekende, snelle pijn
C-vezels: ongemyeliniseerd voor doffe, langzame, diepe pijn

62

Q

in welke weefsels zitten A-delta en C-vezels voornamelijk

A

A-delta: ligamenten
C-vezels: kapsel en synovium
in spier zit allebij
in kraakbeen zitten er geen
over bot is het onbekend

63

Q

twee vormen van sensitisatie

A

hyperalgemie: er is verlaging van de drempel voor activatie van afferente nociceptoren en een verhoogde vuurfrequentie
allodynie: stimuli die geen pijn horen te veroorzaken veroozaken opeens pijn

64

Q

opbouw van pijnmedicatie

A

1a paracetamol, b NSAID, C combinatie
2. toevoegen zwak opioid
3. toevoegen sterk opioid
4. parenterale toediening opioid

65

Q

fibromyalgie

A

chronsich pijnsyndroom dat vaker bij vrouwen dan bij mannen voorkomt tussen leeftijd 30-50 jaar met hyperalgemie en allodynie
3% van patientn van huisartspraktijk heeft fibromyalgie

66

Q

3 effecten van algehele anesthesie

A

slaap&raquo_space; pijnstilling > spierverslapping

67

Q

5 (waarvan 3 gebruikte) vormen van inhalatie anesthetica

A

  • sevofluraan
  • isofluraan
  • desfluraan
  • ether (brandbaar)
  • chloroform (zwaar levertoxisch)

68

Q

MAC

A

minimale alveolaire concentratie is een maat voor ED50 en is de concentratie nodig om 50% van patienten niet op een pijnlijke prikkel te laten reageren
de 1.3MAC zorgt voor 95% patienten die niet reageren

69

Q

MAC afhankelijk van gewicht? van leeftijd?

A

MAC is een concentratie en is dus onafhankelijk van het gewicht. bij een dikker persoon is de hoeveelheid echter groter om dezelfde MAX te bereiken
de MAC is afhankelijk van leeftijd en daalt 6% per 10 levensjaren

70

Q

waar hangt de potentie van een middel van af
(Meyer-Overton correlatie)

A

olie/gas-partitiecoefficient
bij en hogere coefficient is er betere vetoplosbaarheid en is potentie groter
dit betekent echter ook dat herstel tijd langer duurt omdat veel opgeslagen zal zitten in vet

71

Q

wat zijn de effecten van anesthetica op receptoren van het CZS

A

anesthetica stimuleren de werking van receptoren voor remmende neurotransmitters waardoor de cel wordt gehyperpolariseerd (minder snel geprikkeld)
remmen de werking van receptoren voor excitatoire neurotransmitters (minder depolarisatie)

72

Q

4 effecten van anesthesie

A

  1. verlies van reflexen (spierrelaxatie)
  2. verlies van bewustzijn
  3. amneise (via hippocampus)
  4. analgesie (via thalamische sensorische nuclei)

73

Q

effecten van anesthesie op cardiovasculaire systee

A

vermindering van de contractiliteit en lagere bloeddruk

74

Q

farmaco*kinetiek van inhalatie anesthesie is afhankelijk van:
en volgorde van distributie is:

A

afhankelijk van: bloedoplosbaarheid, vetoplosbaarheid, alveolaire inhalatie, cardiac output
het is onafhankelijk van metabolisme
volgorde is:
alveoli –> nieren, lever, hersenen, hart –> spieren –> vet

75

Q

waar hangt de snelheid waarmee een anestheticum werkt van af

A

gas-bloed partitiecoefficient
hoe lager hoe sneller aangezien het middel dan niet goed opgelost wordt in het bloed dus sneller afgegeven wordt aan andere weefsels

76

Q

intraveneuze anesthesie welk middel

A

propofol wordt het meest gebruikt
zeer lipofiele stof: vormt klontjes in het bloed
om hydrofieler te maken mengen met sojaolie of lecithine
nadelen:
- allergie
- contaminatie
- geen antidotum

77

Q

kinetiek van IV anesthesie

A

absorptie niet van belang (IV toegediend)
distributie wel: eerst is er concentratie stijgijg in goed doorbloede weefsels, daarna in vet (redistributie)
de concentratie in plasma daalt initieel heel snel (distirbutie en eliminatie) daarna daalt hij trager (alleen eliminatie)

78

Q

werking van lokale anesthetica

A

ze werken van binnenuit de cel om de Na+ instroom via de kanalen te blokkeren
moeten eerst lipofiel zijn om de cel in te komen daarna hydrofiel om van binnen de cel te blokkeren

79

Q

invloed van ontsteking op werking van lokale anesthetica

A

bij ontsteking is er acidose waardoor stoffen worden gepolariseerd en minder lipofiel zijn
hierdoor is de werking van lokale anesthetica verhinderd

80

Q

welke lokale anesthetica worden het meest gebruikt

A

amiden: ze veroorzaken minder overgevoeligheidsreacties en zijn te herkennen aan de twee i’s in de naam

81

Q

gevolgen van IV toediening van lokale anesthesie

A

  • metaalsmaak in mond
  • epileptische aanvallen
  • coma
  • dood

82

Q

antidoot voor lokale anesthesie

A

lipideninfuus

83

Q

gevolgen van anesthesie waar rekening mee gehouden moet worden

A

  • hypotensie
  • apneu door spierverslapping
  • hypothermie (wondonsteking, ontregeling van stolling)
  • lokale stressrespons met systemische ontstekingsreactie: hypercoagulabiliteit, ischemie, pijn, angst, verhoogd zuurstofgebruik

84

Q

belang van prehabilitatie

A

BIBO better in better out
na een operatie gaat de patient achter uit maar met goede prehabilitatie is de uiteindelijke achteruitgang minder (en gaat de patient er zelfs op VOORuit)

85

Q

risico’s en peri operatieve care bij locoregionale anesthesie vs algehele anesthesie

A

ze hebben allebij risico’s die even ernstig zijn en even zeldzaam voorkomen. het is ook niet waar dat er bij locoregionale anesthesie minder post operatieve cognitieve disfunctie is. de voorbereiding en bewaking bij LRA en AA zijn hetzelfde: als LRA faalt moet overgestapt kunnen worden op AA

86

Q

wanneer liever geen/ extra opletten bij toediening van locoregionale anesthesie

A

patienten met stollingsstoornissen
hier kan makkelijker een bloeding optreden bij het aanprikken met mogelijk een dwarslaesie als gevolg

87

Q

stoppen/doorgaan medicatie gebruik voor operatie
belang van nuchterheid

A

doorgaan met beta blokkers, anti epileptica en longmedicatie
ace remmers stoppen als hypertensie de indicatie is
nuchter voor minder aspiratierisico

88

Q

wat is de voorkeur bij uitleiding van patient

A

patient zelf wakker te laten worden ipv met antioten

89

Q

wanneer kan er preventief anti-emetica worden gegeve

A

bij score 2 op de apfel score voor PONV
- vrouw
- niet roken
- opioiden
- geschiedenis met PONV

90

Q

wanneer wordt iemand ontslagen van recovery

A

9/10 score op de ontslagcriteria volgens Aldrete

91

Q

algofobie

A

angst voor pijn

92

Q

3 kenmerken van de westerse geneeskunde

A

  1. monotheisme: er is een wetenschappelijke waardheid: wat men zichtbaar kan maken is de waarheid
  2. disease without suffering/ treatment without healing: de disease wordt behandeld, niet de illnes
  3. idee van vooruitgang: arts wil altijd iets doen, de wetenschap is hier heel belangrijk bij
    –> daarom is er grote armoede in de bheandeling van chronische pijn

93

Q

cartesiaans dualisme

A

scheiding tussen ziel en geest
pijn is niet resultaat van de zondeval maar als een teken van een te reparareren defect in het mechanisme

week 3 Flashcards by Philine Knupling (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Edwin Metz

Last Updated:

Views: 5639

Rating: 4.8 / 5 (78 voted)

Reviews: 93% of readers found this page helpful

Author information

Name: Edwin Metz

Birthday: 1997-04-16

Address: 51593 Leanne Light, Kuphalmouth, DE 50012-5183

Phone: +639107620957

Job: Corporate Banking Technician

Hobby: Reading, scrapbook, role-playing games, Fishing, Fishing, Scuba diving, Beekeeping

Introduction: My name is Edwin Metz, I am a fair, energetic, helpful, brave, outstanding, nice, helpful person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.